dinsdag 29 juli 2014

Vakantie ..


Cartoon bij een column van Joop Hoek in het Boeddhistisch Dagblad:

Column 29. Joop Hoek.

In een eerdere column beschreef ik hoe ellendig ik me voelde nadat ik tijdens het zitten in meditatie een waar virtueel kerkhof ontdekte, met onder de zerken allemaal shit en ellende die ik lang geleden veroorzaakt had of mij warenoverkomen. En hoe ik daarmee aan de slag ben gegaan, in gedachten om vergeving heb gevraagd aan mijn slachtoffers en mezelf ook vergaf, omdat ik nu niet meer degene ben die ik toen wasOf zoiets. Een grote liefdevolle  schoonmaakactie in gang zette om dat puin te ruimen, spijt heb betuigd. In eerste instantie leek het boeddhisme mij de handvatten aan te reiken om, als in een Witte Tornado, mijn geest te klaren. Niks lucht zo op om vervelende zaken te benoemen en te ruimen. Zo, daar was ik toch maar effe mooi klaar mee.

Maar een half jaar geleden bleek dat kerkhof nog steeds te bestaan en drukten de zerken als een zware last op mijn schouder. Wat ik het boeddhisme had toegeschreven- de wonderdokter te zijn die de klus in mijn geest voorgoed zou klaren, bleek niet zo te zijn. Dat idee bleek gebaseerd op het heden. Meditatie en het praktiseren van het boeddhisme met metta en mededogen helpt mij nu om helder en vol vertrouwen om mij heen te kijken. Gevaar te onderscheiden en daarnaar te handelen, of niet. Shit zoveel mogelijk te voorkomen en anderen niet te beschadigen. Liefdevol met anderen om te gaan. Dat is heel wat anders dan het verleden uit te wissen. Dat is niet weg te poetsen, met geen duizend Boeddha’s. Hoe naïef kon ik zijn.

En daar zat ik dan, zes maanden geleden, op mijn kussentje, temidden van de zerken. Nee, het boeddhisme kan er niets aan doen, de Boeddha is geen HansKazan, die olifanten kan laten ‘verdwijnen’. Ik was zelf de aardworm die dit had veroorzaakt. Afgelopen weekeinde pakte ik het boek Liefdevolle vriendelijkheidvan de Amerikaanse boeddhistische leraar Sharon Salzberg uit de kast en begon erin te lezen. Jaren geleden was ik er ook al aan begonnen, maar de tekst beklijfde niet. Al lezend kwam ik in het vijfde hoofdstuk terecht ‘Werken met boosheid en afkeer’. Het leek wel alsof ik middenin een aardverschuiving terecht kwam. Wat schrijft Sharon:

‘Toen ik in 1984 voor het eerst meditatie beoefende bij Sayadaw U Pandita, had ik een periode van nare herinneringen waarin ik dacht aan alle vreselijke dingen die ik ooit had gedaan. Ik herinnerde mij hoe ik vrienden uit mijn kindertijd versmaadde, hoe ik uit schijnbaar goede motieven leugens vertelde, aan dingen bleef vasthouden terwijl ik heel goed in staat was die op te geven; dit kwam allemaal op en zat me dwars. Ik wou niet eens aan Sayadaw vertellen dat ik met deze dingen bezig was, maar toch deed ik het. Ik zei:  “Weet u, ik blijf maar denken over de ene gebeurtenis na de andere- over alle slechte dingen die ik heb gedaan en ik voel me vreselijk, ik voel me afgrijselijk, ik voel me afschuwelijk.”

Ik dacht, hoe is het mogelijk dat een zo vooraanstaande leraar als student in dezelfde waardeloze situatie terecht kwam als deze volger van de Boeddha. Ik voelde me duizend kilo lichter. Ik was niet alleen, het kerkhof is geen privé domein.

Sharon:

‘U Pandita keek me aan en vroeg: “Wel, zie je nu eindelijk de waarheid over jezelf?” Ik was geschokt door zijn antwoord. Hoewel ik verwikkeld was in zelfbeoordeling en kritiek, maakte iets in zijn commentaar dat ik er tegenin wilde gaan. Ik dacht bij mezelf: “Nee, ik zie de waarheid over mezelf helemaal niet.” Toen zei hij eenvoudig: “Hou op om erover na te denken.” Pas veel later zou ik de wijsheid van zijn advies begrijpen. Wie van ons heeft geen dingen gedaan die mensen kwetsten of schade toebrachten aan allerlei andere wezens of aan de aarde zelf? We kwetsen onszelf en anderen door handelingen die voortkomen uit de gemoedstoestand van afkeer. Afkeer ervaren we in een hele serie gemoedstoestanden – boosheid, angst, schuldgevoel, ongeduld, verdriet, teleurstelling, neerslachtigheid, bezorgdheid en wanhoop. Omdat haat en afkeer het tegendeel zijn van genegenheid, worden zij als de ‘verre vijand’ van metta beschouwd. De naaste vijand, verlangen, is een subtiele hindernis die tijdelijke bevrediging geeft. Een van de manieren waarop we afkeer op onszelf richten is in de vorm van schuldgevoel.

De boeddhistische psychologie maakt een interessant onderscheid tussen schuldgevoel en berouw. Schuldgevoel of haat die op onszelf gericht is, verscheurt ons. Wanneer we een sterk schuldgevoel in onze geest ervaren, hebben we weinig of geen energie meer over om onszelf te veranderen of er bovenuit te stijgen. We worden door het schuldgevoel zelf verslagen, omdat hetons uitput. We voelen ons ook erg alleen. Zo’n houding bevordert in feite een ‘zelf’-gevoel. We raken in egoïstische zin geobsedeerd door een ‘zelf’.

Wat Sharon mij in haar tekst aanreikte is, dat ik het verlangen- de nabije vijand van metta, koesterde om mijn schoonmaakklus te klaren. Het waren niet de zerken die mijn schouders belasten, maar dat verlangen naar de niet bestaandeboeddhistische schoonmaak, die gehechtheid wordt. Wat ik echter in mijn meditatie en beoefening op mijn kerkhof heb gedaan is zaadjes van metta planten. De tijd zal leren waar en wanneer ze opkomen. Ik voel me een stuk lichter.

 

Dit is aflevering 29 in een serie columns van Joop Hoek.

Moge iedereen gelukkig zijn, ook zonder planten.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten